
Graan en graanachtigen
Rond 4000 v.Chr. werden in Nederland de eerste granen geïntroduceerd op de lössgronden in Zuid-Limburg. Dit waren bijvoorbeeld emmer, gerst en tarwe, die zich in de loop van de tijd aanpasten aan de lokale omstandigheden waar ze werden gegroeid. Op deze manier ontstonden landrassen.
Begin 20e eeuw zijn veel van deze landrassen verdwenen in de westerse wereld. Uniforme rassen met hogere opbrengsten namen hun plaats in, met verlies van bio-cultureel erfgoed als gevolg. Gelukkig zijn er nog veel oude rassen die bewaard zijn gebleven, waarvan sommige door lokale initiatieven weer op kleine schaal worden geteeld.
Emmer (Triticum turgidum group Dicoccon)
Wilde emmer is een oergraan; de voorloper van de tarwe die we nu kennen en werd verzameld door de jagers en verzamelaars.
In Nederland werd emmer lange tijd op raatakkers geteeld. Vervolgens werd emmer grotendeels vervangen door andere granen. De Utrect Blue laat de emmerteelt weer herleven in Nederland; rond Utrecht wordt het weer gegroeid en de granen gebruikt.
Gerst (Hordeum vulgare)
Gerst is een oud gewas en kan in variabele omstandigheden groeien, van Noord-Scandinavië tot Tibet op grote hoogtes. Het kan worden gebruikt om bier en gort mee te maken. Gort was in de 20e eeuw een belangrijk onderdeel van de dagelijkse kost; een onmisbaar gewas voor die tijd.
Een hoop veredelingswerk in granen is gedaan in de 19e en 20e eeuw, o.a. door familie Mansholt. Zo is Mansholt's Groninger Wintergerst II geselecteerd op stevig stro en goede opbrengst.
Haver (Avena sativa)
Haver is te herkennen aan haar vertakte pluimen. Deze graansoort werd als veevoer gebruikt, maar ook voor de menselijke consumptie was het van belang als een voedzaam gewas. Met name in de koelere klimaten gedijt haver goed, waar dankbaar gebruik van werd gemaakt in Noordwest-Europa en Scandinavië.
Marne is in 1930 onstaan uit een kruising en werd in 1953 het meest geteelde haverras in Nederland.